Hij is een stevige vijftiger, gewend om met gezag te
spreken. Hij kan geen onrecht zien. Als hij die middag zijn
hond in het stadspark uitlaat, is hij getuige van hoe een
viertal jongetjes van Zuid-Europese komaf een ander jongetje
lastigvalt. Hij schat de zaak zo ernstig in dat hij twee van
de boosdoeners bij hun lurven grijpt om ze zijn waarheid te
zeggen: 'Zoiets doe je gewoon niet, met vieren tegen
één!' Geschrokken druipen de jongetjes af.
Even later wordt een hele groep vaders en moeders door de
jongetjes naar de man, die rustig z'n weg vervolgd heeft,
geleid. En dan krijgt hij er ongenadig van langs! Hij wordt
geschopt en geslagen en even later met de ketting van z'n
eigen hond afgetuigd. Hij loopt een aantal diepe en pijnlijke
striemen op. 'We weten waar je woont', sissen de volwassenen,
'je bent nog niet van ons af!' Ontzet keert de man in
z'n huis terug. Hij blijkt fors toegetakeld.
Als de jonge vrouw, een familielid, z'n verhaal hoort,
reageert ze heel nuchter: 'Bemoei je liever niet met kinderen
uit die hoek. Je krijgt er gegarandeerd moeilijkheden van. Van
die mensen ben je niet zomaar af!'
Vanwege de bedreiging doet de man aangifte bij de politie. En
dan, na een paar dagen, staat hij in hetzelfde park oog in oog
met één van de jongetjes. 'Mag ik je even
spreken', vraagt-ie. Hij legt de jongen uit dat het
niet om z'n Zuid-Europese komaf ging, maar dat het ging om het
vier tegen één. 'Als jíj die ene was
geweest, had ik precies hetzelfde gedaan', zegt hij.
Nederland, zomer 1998. De vijftiger zal gewoon z'n hond uit
blijven laten. En hij zal opnieuw kinderen elkaar lastig zien
vallen. Zal hij z'n ogen sluiten, óf zal hij doen wat
z'n hart hem ingeeft?
Gert Hardeman
Pagina geschreven zomer 1998.